Hergebruik grondstoffen in de knel

Hergebruik grondstoffen in de knel

‘Einde-afvalstatus’, ‘voortgezet gebruik’, ‘bijproduct’, ‘afvalstof’. Stuk voor stuk juridische termen die bepalen of vrijkomende materialen als grondstof ingezet kunnen worden. De nood is zo hoog dat Deltalinqs, VNO-NCW, Havenbedrijf Rotterdam, Vemobin, VNCI, Invest-NL en Chemelot een white paper hebben gepubliceerd over de knelpunten rondom het hergebruik van grondstoffen. En wat er nodig is om de problemen op te lossen.

Voor steeds meer bedrijven gelden circulaire beleidsverplichtingen. “Helaas staat dit streven haaks op de manier waarop vanuit wet- en regelgeving naar afvalstoffen wordt gekeken”, vertelt Eline van Krimpen (Deltalinqs). “Het beleid  is nog veel te veel geënt op de lineaire economie, dus met een einde aan de afvalketen. Dit vertraagt hoogwaardig gebruik van reststromen en belemmert de uitrol van circulaire projecten.” Janneke Pors (Havenbedrijf Rotterdam) valt haar bij.Aan de hand van een aantal criteria wordt bepaald of een afvalstroom op een veilige manier opnieuw inzetbaar is. Als aan alle criteria wordt voldaan, dan krijgt het de einde-afval status.”

Op zich lijkt het systeem logisch, te meer daar een bedrijf zelf een beoordeling kan maken. “Voor bedrijven is een zelfbeoordeling echter lastig. Een eigen beoordeling gebaseerd op een checklist die potentieel gecontroleerd kan worden en anders beoordeeld, geeft namelijk geen juridische zekerheid. Om die reden kiezen bedrijven er meestal voor om de beoordeling door een Omgevingsdienst te laten doen, maar ook dit is geen eenvoudige route.

Ongelijk speelveld
In de eerste plaats zijn de regels te streng. Van Krimpen: “Neem alleen al het feit dat voor hergebruik een strengere beoordeling geldt dan voor fossiele grondstoffen.” Daarnaast spelen er interpretatieverschillen bij de beoordeling. “Omgevingsdiensten kunnen in verschillende regio’s door interpretatieruimte in de regelgeving een ander oordeel vellen over een en dezelfde afvalstroom. Dat brengt onzekerheid met zich mee.” Basisprobleem is volgens Pors dat materialen te snel als afvalstof worden bestempeld. “Vaak kun je al op je vingers natellen dat een bepaalde afvalstroom uitstekend op een veilige manier opnieuw inzetbaar is. Toch moet een bedrijf voor zo’n stroom per geval de hele beoordelingsprocedure door. Anders dan primaire grondstoffen vallen materialen die geschikt zijn voor hergebruik onder de afvalstoffenwetgeving, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar mogelijke risico’s. Daardoor geldt voor deze stromen een uitgebreide toetsing.” Het white paper moet alle betrokkenen wakker schudden. “Nederland wil immers toe naar een circulaire economie. Dat vraagt om een aanpassing van onze grondstoffenvoorziening. Dan moet je de stap naar hergebruik efficiënter maken. Bedrijven vragen al jaren om een andere werkwijze, maar hebben nog steeds evenveel moeite om een einde afval oordeel te krijgen.”

Oplossingsrichtingen
Aan de hand van praktijkvoorbeelden toont het white paper waar de schoen wringt om vervolgens meerdere oplossingsrichtingen te schetsen. De eerste is een pleidooi voor het veranderen van de Europese wetgeving. “Nu valt onder de afvaldefinitie alles wat je zelf niet meer kunt gebruiken”, aldus Van Krimpen. “Veel logischer is het om deze status alleen te geven aan afvalstoffen die risico’s voor milieu of gezondheid met zich mee kunnen brengen. Dan kun je je afvalbeleid veel beter richten op hoe je die risico’s kunt wegnemen. Intussen kun je kijken naar pragmatische oplossingen. Momenteel is er bijvoorbeeld te weinig ruimte om te bewijzen dat een afvalstroom prima opnieuw inzetbaar is, omdat je een vergunning moet hebben voordat je dat kan. Zonder groen licht van een Omgevingsdienst mag een bedrijf niet aan de slag en kan het niet bewijzen dat het een veilige reststroom betreft. Door het afgeven van pilotvergunningen kan er daarnaast geëxperimenteerd worden met het opstellen van proportionele risicobeoordeling en standaardprotocollen die er voor de huidige primaire grondstoffen al zijn.”

Eenduidig
Voor deze secundaire materialen is het bovendien handiger om de kennis en ervaring op nationaal niveau op te bouwen. Weliswaar brengen Omgevingsdiensten hun kennis al samen in een nieuw afvalplatform, een samenwerkingsverband van omgevingsdiensten, maar het helpt als er heldere nationale kaders en criteria zijn. “Een toetsing op nationaal niveau is efficiënter en biedt bedrijven meer zekerheid over het einde afval oordeel”, vervolgt Pors. “Om die reden breekt het white paper een lans voor het instellen van een nationale grondstoffenautoriteit. Te meer daar de Omgevingsdiensten in de praktijk nog niet altijd op dezelfde manier interpreteren. ”

Extra aandient verdient het feit dat veel bedrijven in de Rotterdamse haven te maken hebben met internationale afvaltransporten en uitwisseling van stromen over de grens. Pors maakt duidelijk dat dit gegeven het risico vergroot op concurrentienadeel ten opzichte van andere lidstaten. “De internationale dimensie maakt het allemaal nog complexer, omdat in sommige landen de einde-afval beoordeling eenvoudiger doorlopen kan worden of voor bepaalde afvalstromen al einde-afval criteria zijn vastgesteld. Het feit dat men daar dan circulaire producten op de markt kan brengen, kan nadelig uitpakken voor onze bedrijven. Harmonisatie is dus belangrijk.” Bundeling van de in lidstaten opgedane ervaring is door Europa wel in gang gezet, maar verloopt langzaam. “Voor slechts een zeer beperkt aantal stromen gelden einde-afval criteria op Europees niveau. Daarom zou het goed zijn als Nederland alvast criteria van landen overneemt die in de praktijk goed blijken te werken. Onder andere omdat circulaire producten uiteindelijk nationaal en internationaal verhandelbaar moeten zijn. Ook vanuit De Europese Commissie wordt dit belang gezien.”

Impasse doorbreken
In dit verband benadrukt Van Krimpen dat op nationaal niveau stappen nodig zijn om op korte termijn meer duidelijkheid te geven. “Het huidige verschil in interpretatieruimte moet minder groot worden zodat Omgevingsdiensten dezelfde casuïstiek op dezelfde manier beoordelen. Het white paper vormt een uitstekend startpunt voor het gesprek over het ongelijke speelveld met bevoegde instanties op zowel nationaal als EU-niveau. We willen het gebruiken om duidelijk te maken dat er wat moet veranderen én wat de impact is als we het niet doen. De lineaire wetgeving moet echt om naar een circulaire, om de huidige impasse te doorbreken.” Pors deelt haar mening en oppert om bedrijven, overheden en Omgevingsdienste op te roepen hierover nader in gesprek te gaan. “We moeten toe naar een nieuwe, efficiëntere werkwijze die bij zowel bedrijven als overheden voldoende vertrouwen geeft in circulaire producten.”